Verhaal

Menno van der Horst was ondergedoken in Usselo

Deze bijdrage is toegevoegd via AndereAchterhuizen.nl, waar verhalen van Joodse onderduikers in kaart worden gebracht.

Vervolgens heeft Menno een tijdje bij de familie Assink (naam niet zeker) in Usselo gezeten. Hij sliep een paar weken bij de oudere dochter in bed. Hij verbleef in een soort grote schuur op het erf van de familie Roerink, die in een herenhuis woonden.

Het grote herenhuis werd uiteindelijk het onderduikadres waar hij tot het einde van de oorlog zou blijven. De familie Roerink bestond uit opoe Roerink, en haar man Gerrit-Jan, ookwel opa Roerink. In een ander deel van het grote huis woonde hun zoon Bernard, zijn vrouw Anna en hun twee dochters. Menno was niet de enige onderduiker bij de familie Roerink. Ook de familie Stofkoper zat er ondergedoken. Deze bestond uit zoon Lex, dochter Milie, vader, moeder en grootmoeder. Daarnaast verscholen zich ook nog drie mannen op de hooizolder.

Menno sliep met Lex en de grootmoeder in een schuilkamer onder de trap. De kamer zat verborgen achter planken. Bij een huiszoeking moesten ze zich daar verstoppen. Lex was van dezelfde leeftijd als Menno, ze speelden veel samen. In die tijd mochten ze niet meer naar buiten, dat was te gevaarlijk. De enige speelplek ‘buiten’ was het balkon, maar dan moesten ze uitkijken dat ze niet boven de balustrade uitkwamen tijdens het spelen. Als het geen mooi weer was bouwden ze tenten in hun kamer, speelden ze met gevonden insecten en maakten ze zelf zakdoeken van lappen stof.

Op 10 oktober 1943 werd Enschede gebombardeerd met brisantbommen. Het was een luchtgevecht dat Menno kon volgen vanaf het balkon. Ook op 22 februari 1944 werd Enschede gebombardeerd, maar dit maal door de Amerikanen. Ze dachten dat ze boven de stad Munster zaten, maar ze vlogen boven Enschede, met als resultaat een zwaar bombardementen met brandbommen op de stad.

“Ik hoorde ’s nachts vaak bommenwerpers van de geallieerden die op weg waren naar het Ruhrgebied. Dit gebeurde met regelmaat. Buiten zag je de zoeklichten .Op een dag kwam er een bom zo’n vierhonderd meter van het huis terecht. Ik hoorde een dreun en het voelde alsof de vloer een beetje omhoog kwam. Dat was wel even schrikken.”

Op 1 april 1945 was het zo ver: de bevrijding. Al snel daarna werd Menno weer herenigd met zijn ouders. Tussen zijn ouders onderling ging het uitstekend, want ze hebben ook bij elkaar ondergedoken gezeten. Tussen Menno en zijn ouders was het contact veranderd.

“Het contact tussen mij en mijn ouders voelde wel wat vreemd aan na al die tijd. De ideeënwereld van mijn onderduikfamilie, de familie Stofkoper, was een andere dan die van mijn ouders. Bij de familie Stofkoper werden de mensen van de onderduikadressen allemaal als zeer bijzonder en zeer goed voorgesteld, terwijl mijn ouders zeker uit eigen ervaring een iets reëlere kijk op deze mensen hadden. Vaak was het te ontvangen geld erg belangrijk. Als de onderduik Joden te lastig werden, denk daarbij onder andere aan de spijswetten, dan werden ze zonder pardon de deur uitgezet of aan de Duitsers uitgeleverd.”

Met een tafel, een paar stoelen en een bed gingen ze met zijn drieën weer terug naar hun ouderlijk huis aan de Kerkstraat in Steenwijk.

“Ik ben mijn ouders dankbaar dat ze mij twee keer het leven hebben geschonken, en wel bij mijn geboorte en door het juiste inzicht om onder te duiken.”

*Dit verhaal is opgetekend tijdens een interview met de heer Menno van der Horst, met als geheugensteun het boek In de onderduik: hoe Steenwijker Joden de oorlog overleefden door Jan van Rossum.

Alle rechten voorbehouden