Verhaal

Door Urk gered

Het bijzondere verhaal van onderduikster Betje Rachel Levin

Betje Rachel-Levin na de oorlog - Coll. Mevr. J. Kruijver

Aan het verhaal van de onbekende onderduikster Betsie wordt door Robert Hofman al sinds 2007 gewerkt. Een verhaal dat vele Urker families kruist, maar met een missend puzzelstukje: haar echte naam. Door het recent lezen van een boek over oorlogspleegkinderen gaat het balletje weer rollen en is na ruim een decennium van onderzoek duidelijkheid over haar levensloop.

,,Dat loopt mis, Bob.” Zuster Nel Feekman-Rot ziet vier Duitse politieagenten de trein instappen als zij en Harmen Kramer (die de schuilnaam Bob gebruikt) een Jodinnetje van Zaandam naar Urk willen brengen in februari 1944. Kramer twijfelt geen moment. Hij gaat breder zitten en slaat zijn jas over het meisje heen. Het meisje valt niet op, waar de leiding van Gods hand in wordt gezien, en Harmen Kramer en het meisje komen dus veilig aan op Urk.

De dochter van Harmen Kramer vertelt: ,,Het meisje werd ‘s avonds van de boot afgehaald. Mijn vader had altijd medewerking van de kapitein: Jan van Rika. Wij noemden haar in de tijd dat ze bij ons woonde Trien, zodat we bij navraag konden zeggen dat zij Trien van oom Hein was.’’

Betsie
Haar echte naam was Betsie. Officieel Betje Rachel Levin. De dochter van Salomon en Henriette Levin-Weijl uit Appingedam. Haar ouders werden gedeporteerd naar Auschwitz en stierven daar op 15 december 1942. Broertje Mozes overleeft de oorlog ook niet. Hij wordt samen met de inwoners en begeleiding van de Joodse psychiatrische inrichting Het Apeldoornsche Bosch ook gedeporteerd naar Auschwitz en direct bij aankomst vergast op 25 januari 1943.

Door gedragsproblemen van de Joods-orthodoxe Betsie wordt zij in 1939 opgenomen in het gezin van haar Amsterdamse oom en tante Bernard en Ganna Italiaander-Nieweg. Ze heeft daar enkele jaren met veel plezier gewoond. Echter, door een grote razzia in Amsterdam keren zij niet meer terug naar huis. De 17-jarige Betsie wordt door haar buren naar zuster Feekman gebracht en zij regelt via Bureau voor Oorlogspleegkinderen een pleeggezin.

Door omstandigheden kan Betsie daar niet blijven. Haar pleegouders omschrijven haar als ‘een moeilijk meisje. Zeer onzelfstandig. Ze kan iets huishoudelijk werk doen, maar alleen onder toezicht.’ Feekman wil zekerheid dat Betsie goed terechtkomt en zoekt naar een oplossing. Bij haar verzetswerk samen met Harmen Kramer en zijn zwager Harm Hendrik Gerssen - ze helpen neergestorte vliegeniers - komt dit verhaal ter sprake. ,,Niemand durfde het risico aan om haar in huis te nemen. Als zij werd opgespoord door de Duitsers, werd je zelf ook gedeporteerd’’, vertelt Kramer. Toch vindt hij een pleeggezin op Urk voor haar bij Lub Hoekman en zijn vrouw Hilletje Hoekman-Hakvoort. Helaas blijkt dat Betsie daar niet op haar plek zit. Hoekman klopt daarom al snel aan bij Albert en Klaasje Ras-Visser op de Sluisput voor onderdak.

Tante Annie
Klaasje: ,,Ze zag er echt uit als een Jodin. Ik heb haar eerst gewassen en verschoond toen ze kwam. Ondanks haar leeftijd was ze in haar doen en laten echt een kind. Ik vroeg me af of dat door haar verleden is gekomen. Ze speelde met onderzettertjes en maalde tarwe met een koffiemolen.” In het gezin is nog een Jodin: tante Annie. Een schuilnaam van Rachel Cohen-Tafelkruijer, die Cees Koffeman die op het gemeentehuis werkte, had geregeld.

Elke dag trok tante Annie een jas aan, liep naar Betsie en zei: ,,Gedag hoor. Ik ga vandaag kleren naaien. Tot vanavond.’’ Ze trok de voordeur achter zich dicht en ging via de achterdeur weer naar binnen. ‘s Avonds herhaalde dit ritueel zich met: ,,Dag Betsie, wat heb je vandaag gegeten?’’, waarop Betsie uitgebreid vertelde wat de pot schafte.

Verschillende schuilplekken

Wijlen dochter Piete Wakker-Ras herinnert zich dat Betsie slecht luisterde. ,,Als er visite kwam, wilde ze niet naar haar schuilplaats. Op zondag als wij allemaal naar de kerk waren, kwam ze uit haar schuilplaats en trok ze de wc door na gebruik. Dit konden de buren horen en dat gaf een onveilige situatie, want hoe kon de wc doorgetrokken worden als wij er niet waren?’’ Na drie maanden kon Klaasje Ras-Visser het niet meer opbrengen en zei tegen haar man: ,,Je moet naar Hoekman. Ik kan hier niet meer tegen.’’

Zo vertrok ze naar Cees Koffeman, maar ook hier kon ze niet lang blijven vanwege haar gedrag. Hierop wordt een schuilplek gevonden bij de familie Van Slooten in een noodwoning aan de Slikhoogte. Vandaaruit wordt ze geplaatst bij de familie van Klaas-Luut van Veen. Zij wonen in het Oude Dorp in een woning met balkon. Dit geeft Betsie de mogelijkheid om buiten te zijn. De familie dekt het balkon af met lakens en kleden. Dat weerhoudt haar er niet van om over de reling te hangen en te zwaaien en schreeuwen naar voorbijgangers. Zoon Cees van Veen: ,,Mijn moeder had veel werk aan haar. Ze moest haar constant in de gaten houden. Als ze vanaf het balkon aan het roepen was, kwamen onze buren mijn moeder waarschuwen.’’ Met de komst van nieuwe Duitsgezinde buren, kon Betsie niet langer blijven. Harmen Kramer krijgt weer de opdracht om een andere plaats voor haar te zoeken.

Smeekgebed

Kramer is ten einde raad en gaat naar de bevriende familie Oost. Hier wordt de situatie besproken: vanwege haar gedrag is ze onplaatsbaar en terug naar haar eigen familie gaat niet. Ze zien nog maar één oplossing: het meisje doodschieten. De vrouw des huizes wilde hier niets van horen en zegt dat er geen bloed aan hun handen mag kleven.

Toch neemt Kramer een pistool mee in zijn jaszak en loopt met haar door het dorp, richting de vuurtoren. Aan de andere kant van het dorp zijn de Duitsers bezig met huiszoekingen. Ook Kramer komt hiermee in direct gevaar; als ze hem pakken met Betsie is het voor beiden gedaan. Als hij met het meisje aankomt bij het hek van het kerkhof bij het Kerkje aan de Zee, blijft hij met haar staan. Ze is stil en houdt zijn hand stevig vast. Uit het diepst van zijn ziel steeg een smeekgebed omhoog om hulp en redding.

Ze lopen verder het dorp in, niet wetende waar ze terechtkunnen. Hier lopen ze Albert Romkes - het koopmannetje - tegen het lijf. ,,Harmen, wat zal je doen?’’ vraagt hij. Kramer vertelt het hele verhaal. ,,Je bent mijn laatste hoop. Ik weet niet waarom dit zo loopt, maar Albert, help alsjeblieft dit kind.” Albert en Pietertje Romkes hebben Betsie opgenomen alsof het hun eigen kind was en hebben haar de rest van de oorlog verzorgd. Kramer: ,,Ik heb in huis de Here gedankt voor deze redding in grote nood.’’

Na de bevrijding blijkt dat er geen familie van Betsie meer in leven is. In juni 1945 brengen Harmen Kramer en tante Nel haar naar een pleeggezin in Westzaan. Voor haar vertrek neemt ze afscheid van alle gezinnen waar ze heeft verbleven. Na enige tijd wordt ze herplaatst naar een Joods weeshuis in Amsterdam. Ze komt te werken als hulp in de huishouding bij diverse Joodse families. Op latere leeftijd verhuist ze naar een instelling voor begeleid wonen. Hier overlijdt ze op 1 november 2002. Volgens Joodse tradities is ze begraven op de Joodse begraafplaats in Muiderberg, gemeente Amsterdam.

Media bestand